Bij de meeste afstammelingen van Albert en Roelofje vinden we een vrij algemene beroepsaanduiding: arbeider. Als het beroep van de vrouwen wordt vermeld bij het huwelijk dan is het bijna zonder uitzondering dienstmeid of arbeidster.
Meer specifieke informatie over hun werkzaamheden is eigenlijk nooit voorhanden. Soms wordt de aanduiding dagloner gebruikt, een andere keer boer, boerenknecht of landarbeider, maar daar blijft het eigenlijk wel bij.
Niet zo heel vreemd als we bijvoorbeeld kijken naar de volkstellingsgegevens van Steenwijkerwold in 1795, dan blijkt 20 % van de hoofdbewoners geregistreerd te zijn met het beroep arbeider. Rekenen we ook de beroepscategorie ‘boer’ daarbij dan gaat het zelfs om 70 % van de hoofdbewoners.
Uit de volkstellingsgegevens van Zuidveen in 1795 blijkt dat er 114 huisgezinnen zijn, bestaande uit 486 personen. Van de hoofdbewoners worden de volgende beroepen genoteerd:
boer 44 spinster 1 |
arbeider 18 turfschipper 1 |
turfmaker 11 pander 1 |
wever 7 kuiper 1 |
kleermaker 4 voerman 1 |
bezemmaker 5 gealimenteerde 1 |
rentenier 2 kleinsmid 1 |
schoolmeester 1 matmaker 1 |
timmerman 3 amptsdienaar 1 |
bezembinder 2 garenverkoper 1 |
schoenmaker 2 slagter 1 |
bakker 2 |
koopman 2 totaal 114 |
In zijn ‘Aardrijkskundig Woordboek der Nederlanden’ geeft A.J. van der Aa een beschrijving van een opvallende economische activiteit in het Steenwijkerwold van het midden van de negentiende eeuw:
‘Goede verdiensten heeft men door het opdelven en kortslaan van keien
of veldsteenen, welke in de omstreken bij menigte gevonden worden, en
waaruit ook een vrij belangrijke tak van handel voortspruit. Meer dan
4000 lasten werden alleen in 1835 van daar vervoerd. Onder deze
steenen worden eenige aangetroffen van eene verbazende grootte. Zoo
werd er op de Woudberg, volgens het verslag van Gedeputeerde Staten
van Overijssel, een gevonden van ruim 20.000 pond zwaarte. Voorts
wordt er in den bodem, die gedeeltelijk heuvelachtig is, kryt, vuursteenen,
ook wel agaat en oer aangetroffen.’
Een enkele keer duikt er in de familiegeschiedenis een opvallende uitzondering op in die nogal eensluidende lijst van beroepen.
Zo wordt het beroep van Jan Spin (IV.j) bij zijn huwelijk in 1869 aangeduid als scheepsjager, een zwaar beroep dat verdween toen de scheepvaart gemotoriseerd werd. De scheepsjager werd door een schipper ingehuurd om zijn zeilvrachtschip door de smalle kanalen en vaarten te trekken. Dikwijls trok de scheepsjager het schip zelf, soms beschikte hij over een paard.
In de overlijdensakte van Jacob Alberts Spin (IV.x) in 1888 wordt als beroep tolgaarder opgegeven. Tolwegen waren een vrij gebruikelijk fenomeen, bedoeld om het onderhoud van wegen te bekostigen. De tolweg lag meestal aan het begin van een stad en werd ’s nachts soms afgesloten met een slagboom. Niet-inwoners betaalden tol aan de tolgaarder, die door de gemeente werd aangesteld of ingehuurd.
© Johan Spin, Heerenveen 2024.